Meester Johan Billiet, Billiet & Co
In vele franchiseovereenkomsten komt, op een of andere wijze, een bepaling voor waarbij de franchisegever gemachtigd wordt voortijdig een einde te stellen aan de overeenkomst met onmiddellijke uitwerking indien de franchisenemer niet meer voldoet aan zijn financiële verbintenissen. Dergelijk ontbindend beding komt des te harder aan wanneer de franchisegever ook verhuurder is van het gebouw waar de franchisenemer-huurder actief is.
Het ontbindend beding heeft dan immers tot gevolg dat ook de huurovereenkomst ten einde komt omdat deze precies als accessorium wordt beschouwd van de franchiseovereenkomst. Door het beëindigen van de franchiseovereenkomst komt ook de huurovereenkomst tot een eind.
Helemaal erg voor de franchisenemer-huurder wordt wanneer in de franchiseovereenkomst dan voorzien wordt dat de franchisenemer een optie heeft tot aankoop. Alsdan wordt de kans geboden aan de franchisegever om het handelsfonds, met inbegrip van de goederen, over te nemen aan een goedgunstige aankoopprijs. De rechtspraak aanvaardt doorgaans de rechtsgeldigheid van deze constructie, zeker wanneer de franchisenemer intussen failliet wordt verklaard. (voor een recent voorbeeld zie o.m. Kh. Brussel 5 mei 2015, onuitgeg.).
Hoewel dergelijke contractuele bepalingen een duidelijke onbalans veroorzaakt in de verhoudingen tussen franchisenemer en franchisegever zal de rechtbank slechts schoorvoetend rechtsmisbruik weerhouden in hoofde van de franchisegever. De omstandigheid dat de franchisegever haar contractuele rechten uitgeoefend heeft ten aanzien van een contractspartij die aanzienlijke schulden had en niet bij machte was deze binnen redelijke termijn te betalen, maakt geen rechtsmisbruik uit.
Rechtsmisbruik zal slechts aanwezig worden geacht indien de franchisegever haar recht uitoefent op een wijze die kennelijk de grenzen te buiten gaat van de normale uitoefening van dat recht door een voorzichtig en bedachtzaam franchisegever. Dit is inzonderheid het geval wanneer de veroorzaakte schade niet in verhouding staat tot het voordeel dat de houder van dat recht beoogt of verkregen heeft;.
Enkele voorbeelden:
- handelen met het exclusief oogmerk om te schaden;
- handelen zonder een redelijk en voldoende belang, terwijl men weet schade te berokkenen;
- tussen verschillende uitoefeningswijzen met eenzelfde nut om het recht uit te oefenen, die uitoefening van zijn recht kiezen die het meest schadelijk is voor de wederpartij;
- wanneer bewezen wordt dat de veroorzaakte schade niet in verhouding staat tot het voordeel dat de houder van dat recht beoogt of heeft verkregen;.
In de praktijk zal de franchisenemer bijvoorbeeld moeten aantonen dat de franchisegever aan de basis ligt dat de franchisenemer haar contractuele verplichtingen niet kan nakomen, of dat deze niet nakoming zeer tijdelijk is, end.
Meester Johan Billiet, Billiet & Co
AUG